gebood
- ge·bood
vervoeging van |
---|
gebieden |
gebood
- enkelvoud verleden tijd van gebieden
- Ik gebood.
- Jij gebood.
- Hij, zij, het gebood.
- Ik gebood.
- Het woord gebood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
gebieden |
gebood