• gag·gel
vervoeging van
gaggelen

gaggel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gaggelen
    • Ik gaggel. 
  2. gebiedende wijs van gaggelen
    • Gaggel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gaggelen
    • Gaggel je?