gaggel
- gag·gel
vervoeging van |
---|
gaggelen |
gaggel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gaggelen
- Ik gaggel.
- gebiedende wijs van gaggelen
- Gaggel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gaggelen
- Gaggel je?
- Het woord gaggel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.