Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fu·seert

Werkwoord

vervoeging van
fuseren

fuseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fuseren
    • Jij fuseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fuseren
    • Hij fuseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van fuseren
    • Fuseert!