Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fu·seer

Werkwoord

vervoeging van
fuseren

fuseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fuseren
    • Ik fuseer. 
  2. gebiedende wijs van fuseren
    • Fuseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fuseren
    • Fuseer je?