fulmineerde
- Geluid: fulmineerde (hulp, bestand)
- ful·mi·neer·de
vervoeging van |
---|
fulmineren |
fulmineerde
- enkelvoud verleden tijd van fulmineren
- Ik fulmineerde.
- Jij fulmineerde.
- Hij, zij, het fulmineerde.
- Ik fulmineerde.
- ▸ De doctor eiste zwaardere straffen en fulmineerde dat de jongeren zoals het nu was hun al te milde straf niet serieus namen.[1]
- Het woord fulmineerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767