• frie·ren
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
frieren
fror
gefroren
Klasse 2 sterk volledig

frieren

  1. vriezen
  2. het koud hebben


vervoeging van
freír

frieren

  1. derde persoon meervoud toekomende tijd (futuro) van freír (modo subjuntivo/aanvoegende wijs)