• frac·ti·o·neert
vervoeging van
fractioneren

fractioneert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fractioneren
    • Jij fractioneert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fractioneren
    • Hij fractioneert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van fractioneren
    • Fractioneert!