Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • frac·ti·o·neer·de

Werkwoord

vervoeging van
fractioneren

fractioneerde

  1. enkelvoud verleden tijd van fractioneren
    • Ik fractioneerde. 
    • Jij fractioneerde. 
    • Hij, zij, het fractioneerde. 

Gangbaarheid