• frac·ti·o·neer
vervoeging van
fractioneren

fractioneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fractioneren
    • Ik fractioneer. 
  2. gebiedende wijs van fractioneren
    • Fractioneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fractioneren
    • Fractioneer je?