Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • foe·tel

Werkwoord

vervoeging van
foetelen

foetel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van foetelen
    • Ik foetel. 
  2. gebiedende wijs van foetelen
    • Foetel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van foetelen
    • Foetel je? 

Gangbaarheid