fluorideer
- Geluid: fluorideer (hulp, bestand)
- flu·o·ri·deer
vervoeging van |
---|
fluorideren |
fluorideer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fluorideren
- Ik fluorideer.
- gebiedende wijs van fluorideren
- Fluorideer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fluorideren
- Fluorideer je?
- Het woord fluorideer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
fluorideer |
gefluorideer |
volledig |
fluorideer