• fliegt
Naar frequentie 2033

er, sie es fliegt

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fliege

dihr, der fliegt

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fliege (lokale variant)

ihr, er fliegt

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fliege (lokale variant)

er, sie, es fliegt

  1. derde persoon enkelvoud toekomende tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fliege

dihr, der fliegt

  1. tweede persoon meervoud toekomende tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fliege (lokale variant)

ihr, er fliegt

  1. tweede persoon meervoud toekomende tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fliege (lokale variant)