Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • flie·gen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fliegen
/ˈfliːɡən̩/
flog
/ˈfloːk/
geflogen
/ɡəˈfloːɡən̩/
Klasse 2 sterk volledig

Werkwoord

fliegen

  1. vliegen
    «Wann dürfen Schwangere fliegen
    Wanneer mogen zwangere vrouwen vliegen?