fliegen
- flie·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fliegen /ˈfliːɡən̩/ |
flog /ˈfloːk/ |
geflogen /ɡəˈfloːɡən̩/ |
Klasse 2 sterk | volledig |
fliegen
- vliegen
- «Wann dürfen Schwangere fliegen?»
- Wanneer mogen zwangere vrouwen vliegen?
- «Wann dürfen Schwangere fliegen?»