Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fietst

Werkwoord

vervoeging van
fietsen

fietst

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fietsen
    • Jij fietst. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fietsen
    • Hij fietst. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van fietsen
    • Fietst!