faseerde uit
- fa·seer·de uit
vervoeging van |
---|
uitfaseren |
faseerde uit
- enkelvoud verleden tijd van uitfaseren
- Ik faseerde uit.
- Jij faseerde uit.
- Hij, zij, het faseerde uit.
- Ik faseerde uit.
- Het woord faseerde uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.