• far·ceert
vervoeging van
farceren

farceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van farceren
    • Jij farceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van farceren
    • Hij farceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van farceren
    • Farceert!