extrapoleerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ex·tra·po·leer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
extrapoleren |
extrapoleerde
- enkelvoud verleden tijd van extrapoleren
- Ik extrapoleerde.
- Jij extrapoleerde.
- Hij, zij, het extrapoleerde.
- Ik extrapoleerde.