Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·pres·se·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
expresseren
expresseerde
geëxpresseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

expresseren

  1. uitdrukken
    • Uit ons vooronderzoek is gebleken dat ook humane granulocyten mRNA voor PRL expresseren 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid