• eve·naart
vervoeging van
evenaren

evenaart

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van evenaren
    • Jij evenaart. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van evenaren
    • Hij evenaart. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van evenaren
    • Evenaart!