etaleer
- eta·leer
vervoeging van |
---|
etaleren |
etaleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van etaleren
- Ik etaleer.
- gebiedende wijs van etaleren
- Etaleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van etaleren
- Etaleer je?
- Het woord etaleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.