• er·van uit·gaan

ervan uitgaan

  1. aannemen dat iets is zoals men denkt; iets als zeker aanvaarden
     "We gaan ervan uit dat mensen die in juli op vakantie gaan, uiterlijk volgende week weten waar ze aan toe zijn. Voor vakanties in augustus zal dat begin juli zijn", zegt directeur Frank Oostdam van reiskoepel ANVR tegen NU.nl.[1]


  1.   Weblink bron “Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)” (24 juni 2022), NU.nl