epileerde
- epi·leer·de
vervoeging van |
---|
epileren |
epileerde
- enkelvoud verleden tijd van epileren
- Ik epileerde.
- Jij epileerde.
- Hij, zij, het epileerde.
- Ik epileerde.
- Het woord epileerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.