• en·co·ger·se
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
encogerse
encogía
encogido
volledig

encogerse

  1. wederkerend (ineen) krimpen, (in elkaar) krimpen
  2. de moed verliezen
  • encogerse de hombros
zijn schouders ophalen