emmerde
- em·mer·de
vervoeging van |
---|
emmeren |
emmerde
- enkelvoud verleden tijd van emmeren
- Ik emmerde.
- Jij emmerde.
- Hij, zij, het emmerde.
- Ik emmerde.
- Het woord emmerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
emmerde v
- (spreektaal) gelazer, gedonder
- «Mon voisin, il me cherche des emmerdes, la dernière fois il m’a envoyé les flics.»
- Mijn buurman zoekt altijd problemen, de laatste keer heeft-ie de smerissen op me afgestuurd. [1]
- «Mon voisin, il me cherche des emmerdes, la dernière fois il m’a envoyé les flics.»