emigreer
- emi·greer
vervoeging van |
---|
emigreren |
emigreer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emigreren
- Ik emigreer.
- gebiedende wijs van emigreren
- Emigreer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emigreren
- Emigreer je?
- Het woord emigreer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.