eenentwintigt
- een·en·twin·tigt
vervoeging van |
---|
eenentwintigen |
eenentwintigt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eenentwintigen
- Jij eenentwintigt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eenentwintigen
- Hij eenentwintigt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van eenentwintigen
- Eenentwintigt!
- Het woord eenentwintigt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.