Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ea·sy go·ing
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels

Bijvoeglijk naamwoord

easy going

  1. ontspannen zijn in de sociale omgang
     Ook hierin zijn beiden niet representatief voor de Russische disciplinaire methode enerzijds en het easy-going van decadente Westen anderzijds.[1]
     'Roos, ik ben zo blij dat jij zo easy going bent,' zei Mels vlak voor zijn vakantie afgelopen zomer.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Elsevier
    “Elseviers magazine” (1978), Bonaventura, p. 97
  2.   Weblink bron
    Mireille van Hout
    “Voorbij Mels” (2012), Overamstel Uitgevers, ISBN 9049953581, p. 67