• dum·pa
Naar frequentie 30334

dumpa

  1. verleden tijd van dumpe
  2. voltooid deelwoord van dumpe

dumpa, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van dump

dumpa, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van dump (enkelvoud onzijdig)


  • dum·pa

dumpa

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast dumpe, zie aldaar

dumpa

  1. verleden tijd van dumpa
  2. voltooid deelwoord van dumpa

dumpa

  1. gebiedende wijs van dumpa

dumpa

  1. verleden tijd van dumpe
  2. voltooid deelwoord van dumpe

dumpa

  1. gebiedende wijs van dumpe