Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • druipt

Werkwoord

vervoeging van
druipen

druipt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van druipen
    • Jij druipt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van druipen
    • Hij druipt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van druipen
    • Druipt!