• IPA: /dr̩ciː/
  • dr·tí

drtí

  1. instrumentalis enkelvoud van drť
  2. genitief meervoud van drť

drtí

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord drtit
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord drtit