droste
- dros·te
vervoeging van |
---|
drossen |
droste
- enkelvoud verleden tijd van drossen
- Ik droste.
- Jij droste.
- Hij, zij, het droste.
- Ik droste.
- Het woord droste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
drossen |
droste