dreig
- dreig
vervoeging van |
---|
dreigen |
dreig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dreigen
- Ik dreig.
- gebiedende wijs van dreigen
- Dreig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dreigen
- Dreig je?
- Het woord dreig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.