• door·win·ter
vervoeging van
doorwinteren

doorwinter

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorwinteren
    • ... dat ik doorwinter. 
vervoeging van
doorwinteren

doorwinter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorwinteren
    • Ik doorwinter. 
  2. gebiedende wijs van doorwinteren
    • Doorwinter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorwinteren
    • Doorwinter je?