Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·vliegt

Werkwoord

vervoeging van
doorvliegen

doorvliegt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorvliegen
    • ... dat jij doorvliegt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorvliegen
    • ... dat hij doorvliegt. 
vervoeging van
doorvliegen

doorvliegt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorvliegen
    • Jij doorvliegt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorvliegen
    • Hij doorvliegt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van doorvliegen
    • Doorvliegt! 

Gangbaarheid