• door·rook·ten
vervoeging van
doorroken

doorrookten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van doorroken
    • ...dat wij doorrookten. 
    • ...dat jullie doorrookten. 
    • ...dat zij doorrookten. 
vervoeging van
doorroken

doorrookten

  1. meervoud verleden tijd van doorroken
    • Wij doorrookten. 
    • Jullie doorrookten. 
    • Zij doorrookten.