doorrook
- door·rook
vervoeging van |
---|
doorroken |
doorrook
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorroken
- ... dat ik doorrook.
vervoeging van |
---|
doorroken |
doorrook
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorroken
- Ik doorrook.
- gebiedende wijs van doorroken
- Doorrook!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorroken
- Doorrook je?
- Het woord doorrook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.