Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·reist

Werkwoord

vervoeging van
doorreizen

doorreist

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorreizen
    • ... dat jij doorreist. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorreizen
    • ... dat hij doorreist. 
  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorreizen
    • Jij doorreist. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorreizen
    • Hij doorreist. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van doorreizen
    • Doorreist! 

Gangbaarheid