Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·maak·ten

Werkwoord

vervoeging van
doormaken

doormaakten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van doormaken
    • ...dat wij doormaakten. 
    • ...dat jullie doormaakten. 
    • ...dat zij doormaakten.