Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·maakt

Werkwoord

vervoeging van
doormaken

doormaakt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doormaken
    • ... dat jij doormaakt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doormaken
    • ... dat hij doormaakt. 
    • U begrijpt dat mijn schoonzoon een moeilijke periode doormaakt.