(klemtoonhomogram)

  • door·lie·pen
vervoeging van
doorlopen

doorlíépen

  1. meervoud verleden tijd van doorlopen
    • Wij doorliepen. 
    • Jullie doorliepen. 
    • Zij doorliepen. 
vervoeging van
doorlopen

dóórliepen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van doorlopen
    • ...dat wij doorliepen. 
    • ...dat jullie doorliepen. 
    • ...dat zij doorliepen.