• door·kruis·te
vervoeging van
doorkruisen

doorkruiste

  1. enkelvoud verleden tijd van doorkruisen
    • Ik doorkruiste. 
    • Jij doorkruiste. 
    • Hij, zij, het doorkruiste. 
  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van doorkruisen
    • ... dat ik doorkruiste. 
    • ... dat jij doorkruiste. 
    • ... dat hij, zij, het doorkruiste. 
  1. verbogen vorm van doorkruist, voltooid deelwoord van doorkruisen