doorhad
- door·had
vervoeging van |
---|
doorhebben |
doorhad
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van doorhebben
- ... dat ik doorhad.
- ... dat jij doorhad.
- ... dat hij, zij, het doorhad.
- Ze waren slim genoeg om zich te realiseren dat hun vader hen niet doorhad, wist Maria.
- ... dat ik doorhad.
- Het woord doorhad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.