• door·had
vervoeging van
doorhebben

doorhad

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van doorhebben
    • ... dat ik doorhad. 
    • ... dat jij doorhad. 
    • ... dat hij, zij, het doorhad. 
    • Ze waren slim genoeg om zich te realiseren dat hun vader hen niet doorhad, wist Maria.