doorboor
- door·boor
vervoeging van |
---|
doorboren |
doorboor
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorboren
- Ik doorboor.
- gebiedende wijs van doorboren
- Doorboor!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorboren
- Doorboor je?
- [1] boor door
vervoeging van |
---|
doorboren |
doorboor
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorboren
- ... dat ik doorboor.
- Het woord doorboor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.