• don·dert
vervoeging van
donderen

dondert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van donderen
    • Jij dondert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van donderen
    • Hij dondert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van donderen
    • Dondert! 
vervoeging van
donderen

dondert

  1. onpersoonlijke tegenwoordige tijd van donderen
    • Het dondert en bliksemt.