dobbelt
- dob·belt
vervoeging van |
---|
dobbelen |
dobbelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dobbelen
- Jij dobbelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dobbelen
- Hij dobbelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van dobbelen
- Dobbelt!
- Het woord dobbelt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- dob·belt
Naar frequentie | 2747 |
---|
dobbelt, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van dobbel
- dob·belt
dobbelt, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van dobbel