divergeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- di·ver·geer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
divergeren |
divergeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van divergeren
- Ik divergeer.
- gebiedende wijs van divergeren
- Divergeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van divergeren
- Divergeer je?