dispergeerde
- dis·per·geer·de
vervoeging van |
---|
dispergeren |
dispergeerde
- enkelvoud verleden tijd van dispergeren
- Ik dispergeerde.
- Jij dispergeerde.
- Hij, zij, het dispergeerde.
- Ik dispergeerde.
- Het woord dispergeerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.