differentieerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dif·fe·ren·ti·eer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
differentiëren |
differentieerde
- enkelvoud verleden tijd van differentiëren
- Ik differentieerde.
- Jij differentieerde.
- Hij, zij, het differentieerde.
- Ik differentieerde.