dichtte
- dicht·te
vervoeging van |
---|
dichten |
dichtte
- enkelvoud verleden tijd van dichten
- Ik dichtte.
- Jij dichtte.
- Hij, zij, het dichtte.
- Ik dichtte.
- Het woord dichtte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
dichten |
dichtte