• dicht·ga
vervoeging van
dichtgaan

dichtga

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtgaan
    • ... dat ik dichtga. 
vervoeging van
dichtgaan

dichtga

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van dichtgaan
    • ... dat men dichtga.